© BWN, een project van het Huygens ING. Bronvermelding: R.E. de Bruin, Perponcher Sedlnitzky, Willem Emmery de, in: Biografisch Woordenboek van Nederland URL: https://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/lemmata/data/Perponcher Sedlnitzky [08/11/2022]
PERPONCHER SEDLNITZKY, Jhr. Willem Emmery de (erkend en geadmitteerd in de Nederlandse adel bij Soeverein Besluit d.d. 28-8-1814, nr. 14), heer van Wolphaartsdijk, ’s Heer Hendrikskinderen etc. (1776), bestuurder, dichter en publicist (’s-Gravenhage, 16-4-1741 – Utrecht, 25-6-1819). Zoon van Jacob Arend de Perponcher Sedlnitzky, raadsheer in, later president van de Raad van Brabant, en Jacoba Maria barones van Wassenaer. Gehuwd op 27-12-1773 met Agnes Clara Voet van Winssen (1752-1803). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren, die beiden jong overleden, alsmede 4 dochters, van wie 2 jong overleden.
Willem Emmery de Perponcher Sedlnitzsky stamde uit een uit oud hugenoots adelsgeslacht. Zijn voorouders hadden zich omstreeks 1600 vanuit Frankrijk in de Republiek der Verenigde Nederlanden gevestigd, waar zij militaire en bestuurlijke functies vervulden. Willems vader koos voor een juridisch ambt, en vanaf 1733 was hij raadsheer en vanaf 1759 president-raadsheer in de Raad van Brabant. Door zijn huwelijk met een telg uit het hoogadellijke geslacht Van Wassenaer, had De Perponcher senior zijn maatschappelijke status sterk weten te verhogen. Bovendien erfde hij in 1733 de Zeeuwse bezittingen en titels van een oudere tak van de familie. Deze zouden na diens zijn dood in november 1771 overgaan op zijn oudste zoon Cornelis. Toen deze vijf jaar later door verdrinking om het leven kwam, vielen zij Willem toe.
Samen met zijn oudere broer en twee oudere zusters groeide Willem op in Den Haag, waar het gezin een huis bewoonde aan het voorname Voorhout. Reeds als jongen toonde hij een sterke intellectuele en godsdienstige belangstelling met een internationale oriëntatie. Die werd bevorderd door de contacten van de familie met predikanten van de Waalse en de Engelse gemeenten in Den Haag. Hieraan hield Willem een voor die tijd tamelijk uitzonderlijke beheersing van de Engelse taal over. Zijn gehele leven toonde hij grote belangstelling voor Engelse literatuur, evenals trouwens voor de Franse en de Duitse letterkunde. Het Frans beheerste hij ook actief; hij zou veel schrijven in die taal.
Evenals indertijd zijn vader studeerde De Perponcher rechten aan de Universiteit in Utrecht. De voorbereidende faculteit wijsbegeerte, waarin filosofie, letteren en geschiedenis aan de orde kwamen, sloot meer aan bij zijn belangstelling dan de juridische eindstudie, maar hij voltooide die wel. Op 20 juni 1765 promoveerde hij op een dissertatie over een rechtshistorisch onderwerp: De origine dynastiarum Hollandiae (Over de oorsprong van de Hollandse dynastieën).
Na zijn promotie koos De Perponcher voor een loopbaan in het openbaar
bestuur. In 1769 slaagde hij erin een plaats te verwerven in de
vroedschap van Utrecht, de stad waar hij zich toen metterwoon vestigde.
In 1773 wist De Perponcher zijn banden met het Utrechtse patriciaat te
versterken door te trouwen met de elf jaar jongere Agnes Voet van
Winssen. Haar familie – afstammend van de zeventiende-eeuwse
gereformeerde theoloog Gisbertus Voetius – bekleedde al
generaties vooraanstaande functies in de Utrechtse politiek. Het paar
betrok een woning aan de Nieuwegracht bij de Brigittenstraat. Tussen
1776 en 1784 zouden zij zes kinderen krijgen, van wie slechts twee
dochters de volwassen leeftijd bereikten.
Naast zijn studie en zijn bestuurlijke loopbaan hield De Perponcher zich intensief bezig met zijn ware passies: poëzie, filosofie en theologie. Zijn in totaal 46 publicaties gingen – afgezien van zijn dissertatie – over deze onderwerpen. Al in 1767 had hij, anoniem, een Franse prozavertaling van een Engelse dichtbundel uitgebracht met als titel Le Triomphe du Chrétien. Het ging om een deel van de cyclus Night Thoughts (1742-1745) van de Engelse dichter Edward Young, sentimentele verzen over de dood, die door De Perponcher in religieuze zin werden geïnterpreteerd.
Na de Engelse richtte De Perponcher zich ook op de Duitse dichtkunst. Vertalen deed hij voortaan vooral in het Nederlands. Daarbij had hij zowel belangstelling voor nieuwe poëzie, zoals het werk van de Duitse dichter Johann Peter Uz, als voor klassieken als Paradise Lost (1667) van John Milton. Van 1775 tot 1788 publiceerde hij zijn vertalingen, samen met eigen gedichten, in negen delen Mengelwerk. Deze bevatten ook beschouwingen over dichtkunst. De Perponcher trad geregeld in debat met andere dichters, zoals is terug te vinden in de in 1779-1780 gepubliceerde briefwisseling met zijn stadgenoot Hiëronymus van Alphen en in de correspondentie met Rhijnvis Feith uit Zwolle, die beiden later in eigen bundels zouden publiceren.
Vertalingen van gedichten nam De Perponcher ook op in zijn eerste filosofische werk, dat tussen 1769 en 1772 anoniem in 21 afleveringen verscheen. Deze Zedekundige brieven over het geluk, die al bij al zo’n duizend bladzijden omvatten, ademen de sfeer van de Verlichting en wel die van de Nederlandse, christelijk georiënteerde variant daarvan. Later zou De Perponcher zich meer in conservatieve richting ontwikkelen, maar in deze jaren stond hij zelfs open voor het werk van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau en citeerde hij uitvoerig uit diens Julie ou La nouvelle Heloïse (1760). Vooral diens ideeën over het streven naar geluk en de fundamentele goedheid van de menselijke natuur spraken hem aan, al boog hij ze wel om in christelijke richting.
In deze zelfde periode mengde De Perponcher zich in de debatten over esthetica. In 1770 publiceerde hij de Grondbeginselen van de algemeene weetenschap der schoonheid, saamenstemming en bevalligheid. Hierin besprak hij de ideeën van de Franse filosofen Louis-Jean Lévesque de Pouilly, Yves-Marie André en Charles Batteux, evenals het werk van de Duitser Moses Mendelssohn. In Grondbeginselen, toonde De Perponcher zich een encyclopedisch geleerde met een enorme belezenheid.
In overeenstemming met de tijdgeest had De Perponcher grote aandacht voor de pedagogiek. Zijn eigen vaderrol werkte hierbij sterk inspirerend. Nadat begin 1785 drie van zijn kinderen kort na elkaar waren overleden, publiceerde hij nauwelijks meer over het onderwerp. Hij legde zijn opvattingen over onderwijs aan jonge kinderen – tussen drie en zeven jaar – vast in een werk van drie dikke delen: Onderwijs voor kinderen (1782). De opvoeding van kinderen was voor hem nauw verbonden met het geloof. Dat element werd in de loop van de tijd sterker; aanvankelijk had hij ook in zijn pedagogische werk waardering voor Rousseau.
Ook in organisatorische zin hield De Perponcher zich in deze jaren bezig met de Verlichting. Hij was actief in de wereld van de genootschappen, de uitingsvorm van de Nederlandse Verlichting bij uitstek. Zo was hij als bestuurslid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (1771-1779) en in 1777 betrokken bij de oprichting van de Oeconomische Tak van dit genootschap. Zijn houding ten opzichte van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Konsten en Wetenschappen – opgericht in 1773 – was enigszins ambivalent. Als Statenlid verzette hij zich aanvankelijk tegen toekenning van het predicaat ‘provinciaal’, omdat in het reglement de theologie als onderwerp van discussie was uitgesloten. Nadat een compromis was gevonden, ging De Perponcher akkoord en nam hij in 1779 zelfs zitting in het genootschapsbestuur.
Intussen had De Perponcher in 1776 zijn Utrechtse raadszetel verwisseld voor een andere bestuurspost: na eerst kanunnik van de Dom te zijn geworden nam hij in datzelfde jaar als lid van het college van Geëligeerden – een relict van de oude geestelijkheid – zitting in de Staten van Utrecht. Als zodanig kwam De Perponcher in de jaren tachtig midden in een politieke crisis terecht. De onvrede over het bewind van stadhouder Willem V en de desastreus verlopen Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) had zich ontladen in de Patriottenbeweging, die hervormingen nastreefde. Utrecht werd het centrum van dezebeweging.
De Perponcher had aanvankelijk sympathieën voor de Patriotten en streefde naar beperkte hervormingen van het staatsbestel. Als lid van de Utrechtse Staten deed hij in 1784 een voorstel voor een nieuw reglement, dat de stadhouderlijke macht beperkte, maar zonder macht bij het volk te leggen, zoals de revolutionairen wilden. Toen de Patriottenbeweging radicaliseerde, boog hij terug naar het Oranjegezinde kamp. Bij de scheuring van de Utrechtse Staten, na de Patriotse machtsovername in augustus 1786, koos hij voor het Prinsgezinde deel dat zijn toevlucht had gezocht in Amersfoort, waar hij zich toen tijdelijk vestigde. Bij de restauratie van het stadhouderlijk bewind in september 1787 keerde hij terug naar Utrecht. In de nu weer in het hele gewest erkende Statenvergadering bezette De Perponcher opnieuw zijn zetel als geëligeerde. De Patriotten zagen zijn politieke stellingname als hoogst onbetrouwbaar, en pamfletschrijvers persifleerden zijn naam als ‘l’Enragé de Traiteridski’ of de ‘Poolse Emmer’, waarbij het tweede deel van zijn achternaam als Pools werd opgevat, terwijl het in werkelijkheid terugging op een Moravische voorouder.
De revolutie kwam opnieuw in zicht toen Franse revolutionaire troepen in de laatste maanden van 1794 naar het noorden oprukten en de Republiek binnenvielen. In januari 1795 maakte De Perponcher deel uit van de Statendelegatie die in Culemborg onderhandelde over capitulatie van de provincie Utrecht. Met de na de intocht van de Fransen uitgebroken Bataafse Revolutie moesten de oude machthebbers het veld ruimen. Ook voor De Perponcher brak een lange periode van ambteloosheid aan, die hem alle tijd gaf om te studeren en te schrijven.
Na 1795 hield De Perponcher zich intensief bezig met religieuze onderwerpen, die hem het naast aan het hart lagen. Hierin toonde hij zich onmiskenbaar een vertegenwoordiger van de Nederlandse Verlichting. Naar zijn mening kon God niet alleen uit de openbaring, maar ook uit de natuur en de rede gekend worden. De Bijbel was voor hem een in een oosterse context tot stand gekomen tekst. Het beklemtonen van het liefhebbende en vergevende karakter van God past eveneens in een verlichte benadering. Hij werkte nauw samen met de predikant en hoogleraar Ysbrandt van Hamelsveld in de bewerking van een Duits Bijbelcommentaar. In zijn bijna zevenhonderd bladzijden tellende werk De wijsgeer der natuur en der openbaring uit 1797 verbond De Perponcher de theologie met andere wetenschappen. Daarmee legde hij de typisch verlichte combinatie tussen God en de natuur. Ook zijn boek Het leven van Jezus en zijn leer uit 1808 is een typisch voorbeeld van verlicht theologisch denken. Behalve godsdienstige werken publiceerde De Perponcher gedichten, waaronder een heruitgave van zijn poëtische Mengelwerk.
Na twaalf jaar ambteloosheid liet hij zich tijdens het Koninkrijk Holland overreden weer een openbaar ambt te bekleden: van 10 december 1807 tot en met 28 december 1810 was hij als assessor lid van het departementaal bestuur van Utrecht, overigens een tamelijk onbetekenende functie. Tijdens de inlijving van de ‘Hollandse departementen’ bij het Napoleontische Keizerrijk was hij opnieuw buiten betrekking. Aan het eind van het Franse bewind maakte De Perponcher nog een angstig avontuur mee toen hij op 25 november 1813 – op 72-jarige leeftijd – met drie andere Utrechtse notabelen als gijzelaar naar Parijs werd gevoerd, waar zij werden opgesloten in de gevangenis van Sainte-Pélagie. Pas op 16 maart 1814 werden zij in vrijheid gesteld. Na de val van het Keizerrijk verliet het viertal Frankrijk om op 20 april eindelijk in Utrecht terug te keren.
Tegen het einde van zijn leven keerde De Perponcher terug op het politieke toneel. Op 28 augustus 1814 benoemde de Soeverein Vorst hem tot lid van de Ridderschap van Utrecht, waarmee hij tevens in de adelstand werd verheven. Vervolgens nam hij namens de Ridderschap op 19 september zitting in de nieuw ingestelde Provinciale Staten van Utrecht en ruim een maand later, op 24 oktober, ook in Gedeputeerde Staten. Een jaar later, op 16 oktober 1815, werd hij benoemd tot president-curator van de Utrechtse universiteit. Al deze functies vervulde hij tot aan zijn dood op 78-jarige leeftijd in 1819.
Willem Emmery de Perponcher Sedlnitzky was vóór 1795 een regent die verscheidene ambten doorliep, met de Bataafse revolutie buiten betrekking raakte en zijn bestuurlijke carrière later hervatte. Zijn hart lag echter niet bij het bestuur, maar bij de letteren en de wetenschap. Hij had een zeer brede interesse, van poëzie tot filosofie, maar godsdienstige onderwerpen lagen hem het meest. Als schrijver en dichter was hij weliswaar uiterst productief, maar de invloed van zijn werk bleef beperkt. Tijdens zijn leven verkochten zijn boeken slecht en na zijn dood raakte hij snel in vergetelheid. Zijn betekenis is vooral gelegen in zijn rol als verspreider van de Verlichtingsdenkbeelden in de Noordelijke Nederlanden. In zijn publicaties, als bestuurder en via zijn netwerk propageerde hij het verlicht-christelijke gedachtegoed.
Publicaties:‘Bibliografie Willem Emmery de Perponcher’ in de onder ‘Literatuur’ genoemde publicatie van F. Bulhof, 240-244.
Literatuur:
- Catalogus van welgeconditioneerde Latynsch, Fransche, Engelsche, Hoog- en Neder-Duitsche boeken uit de
bibliotheek van W E. baron de Perponcher Sedlnitzky (Utrecht [1820]).
- E. Zuidema, lemma in: Nieuw Nederlands
Biografisch Woordenboek II (Leiden 1912) 1085.
- De gevangenneming van W.E. de Perponcher Sedlnitzky te Utrecht, in november 1813, door de Franschen
en zijne wegvoering naar Parijs, door hemzelven verhaald. Uitgeg. door
W.H. de Beaufort (Herdr. naar de uitgave van 1814; Utrecht 1913).
- N.J. Singels, Uit de geschiedenis van
het P.U.G. (Provinciaal Utrechtsch Genootschap), 1773-1923 (Utrecht
1923).
- J. Reijers, W.E. de Perponcher. Een bijdrage tot de kennis van zijn opvoedkundige literair-æsthetische en maatschappelijke denkbeelden (Zutphen 1942).
- P.J. Buijnsters, Tussen twee werelden. Rhijnvis Feith als dichter van “Het Graf” (Nijmegen 1963).
- P.J. Buijnsters, Hiëronymus van Alphen (1746-1803) (Assen 1973).
- J.J. Kloek, ‘Expressie versus
imitatie – natuur tegenover natuur – : een
literair-theoretische discussie in 1780’, in: Traditie en
vernieuwing. opstellen aangeboden aan A.L. Sötemann. Onder
red. van W.J. van de Akker [e.a.] (Utrecht [etc.] 1985) 48-64.
- W.W. Mijnhardt, ‘De
Nederlandse Verlichting’, in: Voor vaderland en vrijheid. De
Nederlandse revolutie van de Patriotten. Onder red. van F. Grijzenhout
[e.a.] (Amsterdam 1987) 52-79.
- W.W. Mijnhardt, Tot heil van ’t menschdom. Culturele genootschappen in Nederland 1750-1815 (Amsterdam 1988).
- W.W. Mijnhardt, ‘De Nederlandse Verlichting nagerekend. De verkoopcijfers van het oeuvre van Willem Emmery de Perponcher’, in: Geschiedenis en cultuur. Achttien opstellen. Onder red. van E. Jonker en M. van Rossum (’s-Gravenhage 1990) 171-185.
- Francis Bulhof, Ma patrie est au ciel. Leven en werk van Willem Emmery de Perponcher Sedlnitzky (1741-1819) (Hilversum 1993).
- A.A. Meijer, lemma, in: Utrechtse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters III (Amsterdam [etc.] 1996) 158-161.
- Annemieke Meijer, The pure language of the heart. Sentimentalism in the Netherlands, 1775-1800 (Amsterdam 1998).
- Jacqueline de Man, lemma in: The dictionary of seventeenth and eighteenth-century Dutch philosophers II (Bristol 2003) 778-781.
- Peter Buijs, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007).
Portret:
Tekening door Casp. Haanen; Collectie Rijksprentenkabinet te Amsterdam (afgebeeld in: Francis Bulhof, Ma patrie est au ciel (Hilversum 1993) 2 en in Utrechtse biografieën III (Amsterdam [etc.] 1996) 159).
R.E. de Bruin
laatst gewijzigd: 08/11/2022